Ridder Johan en de cantharellen

Illustratie door Margot Holtman

Eigenlijk was hij een notoire kinderhater. Dat zei oom Johan tenminste zelf. Maar ons vond hij nog wel mee vallen. Hij was niet erg prettig om naar te kijken: mager als een lat, met een ingevallen borstkas, een chronisch ontstoken linkeroog, mee-eters bevolkten zijn gezicht en hij had kalknagels. Maar hij voedde hij onze hersenpannen met zijn ongebreidelde, fantastische verhalen. En daarom werd hij onze lievelingsoom.

Zijn beste verhaal was dat van Ridder Johan met de schildknapen Dagmar en Margot. Ridder Johan verdedigde het land tegen ongure elementen, daarbij slechts gewapend met een fietspomp. Wij als schildknapen waren belast met het onderhoud van zijn racefiets. Dan zette hij de fiets op zijn kop en liet het achterwiel heel hard ronddraaien. Wij staken dan onze handen tussen de draaiende spaken. Het deed best zeer, maar ergens voelde het ook wel lekker, die dunne metalen tikken tegen je vingers.. ‘Spakenmassage’ noemde hij het.

Wij aten altijd thuis, we gingen nooit naar een restaurant. We waren dan ook niet bekend met gerechten die je chic of bijzonder zou kunnen noemen. Mijn ouders probeerden het wel, door de Hollandse pot af te wisselen met macaroni of Chinees. Maar meestal aten we de restjes van gisteren met een gebakken ei erbij. Of iets als sperziebonen uit blik met een stuk kaas.

Ridder Johan at en dronk niet wat wij gewone stervelingen aten en dronken. Hij haatte aardappelen en was dol op sambal. Hij haalde levende vogels uit de boom en stopte ze in de oven. Lekker met blauwe kaas, zei hij. Hij leefde op zwarte koffie en zuur, hard brood. En hij had een hekel aan alle groenten, daar moest hij van poepen.

Dus toen we voor het eerst bij oom Johan gingen eten waren de verwachtingen hooggespannen. Ook voor mijn ouders. Mijn moeder wist dat hij altijd boodschappen deed bij de Albert Heijn, en hij had haar beloofd iets uit de Allerhande te maken.

De muren en de vensterbank in zijn keuken plakten. Het rook er naar de kattenbak van poes Cyclus, naar een natte snijplank en oude uien. Wij zaten aan tafel te pulken aan de gestolde plasjes kaarsvet, tot oom Johan binnenkwam met het voorgerecht. Hij zette diepe borden voor ons neer, ze waren gevuld met een oranje vloeistof waarin grijze scheepjes op hun kant dreven.

‘Lekker Johan,’ zei mijn moeder, ‘Wat is dit?’ Oom Johan antwoordde: ‘Sinaasappelsoep met cantharellen.’ Voorzichtig lepelde ik de soep naar binnen, in feite warme sinaasappelsap met nog iets anders, maar ik kon niet thuisbrengen wat. Iets hartigs. De soep was niet per se vies, maar de cantharellen, die een soort champignons bleken te zijn, waren groot en sponzig. Ik at ze niet op. Mijn moeder trok haar wenkbrauw op toen ze het halfvolle bord met paddenstoelen zag.

Angstig keek ik naar Oom Johan. Zijn ogen stonden dof. Toen al. Hij leek het niet erg te vinden dat ik de soep niet had opgegeten. Toen we die avond thuis kwamen kregen we nog een boterham.

Zoals het een echte ridder betaamt besloot Oom Johan zelf tot zijn uittocht. We moesten er niet om treuren, zei zijn brief. Dat doen we dan ook niet. Ik hoop alleen dat de hemel over bekwame schildknapen beschikt.

Dit is deel 5 in de serie Eten met de Gezusters Holtman, een rubriek die ik maakte met mijn zusje, illustrator Margot Holtman (o.a. bekend van De Volkskrant), voor het inmiddels ter ziele gegane online food magazine Potaatoo van Merel Kamp. Hierin beschrijven en verbeelden we de gerechten uit onze jeugd.

Want eten is leven, maar samen opgroeien in een somewhat disfunctionele familie is dat ook.

Lees alle verhalen via deze pagina.

Dagmar Holtman

Auteur van de Flexwerkplek, copywriter op een thuiswerkplek

https://dagmarholtman.nl
Vorige
Vorige

Hamid en zijn sardientjes met koriander

Volgende
Volgende

Christ likt de borden af