Trauma’s? Ongetwijfeld

Lepelnburg 1900.jpg

Ik liep over de dijk bij het water van Park Lepelenburg, kauwde op een Italiaans broodje en luisterde naar een interview met Roxane van Iperen. Ze vertelde over haar jeugd, die slecht was geweest, en hoe ze daardoor toch ook op jonge leeftijd een bepaalde weerbaarheid, een bepaalde taaiheid voor het leven had ontwikkeld. En of de levens van mensen die vanaf de geboorte gepamperd en betutteld werden niet nog meer te beklagen waren omdat het hen aan die wijsheid ontbrak. Ik wist niet zo goed of mijn leven qua jeugd in de eerste of de tweede categorie viel. Was mijn jeugd helemaal veilig geweest? Nee. Had ik trauma’s opgelopen? Ongetwijfeld. Moest ik mezelf als slachtoffer zien? Nou nee, want zó erg was het allemaal ook niet geweest.

Verderop zag ik twee mannen met gele hesjes bezig bij een iep. Met een lange stok, waaraan een zaag bevestigd zat, probeerden ze een van de takken af te zagen. Archaïsche manier van doen, dacht ik nog, ondertussen luisterend naar van Iperens kijk op de wereld. De mannen liepen ineens weg, lieten de stok tegen de boom staan. Door het interview heen hoorde ik nu gehuil. Ik trok mijn koptelefoon van mijn hoofd. Op het pad, zo’n twintig meter verder, stond een meisje van amper drie jaar oud met een loopfietsje te brullen. Op d’r kop gekregen van haar moeder, misschien. Of ze was gevallen, zoiets. Maar waarom stond ze daar dan alléén te huilen? Is er dan niemand in de buurt die bij dit kind hoort en het komt troos- 

Kak! Nu pas zag ik wat er aan de hand was. De gele hesjes waren naar de waterkant gerend en sjorden een vrouw het droge op. Huh? Is moeder het water in gerold? dacht ik nog. Inmiddels was een blonde vrouw op de mannen afgerend en zij trok met alle kracht die ze in zich had een tweelingkinderwagen mét dreumesen de waterkant op. De twee koppies waren rood aangelopen, ik stond inmiddels naast het zusje, te midden van een geluidsorkaan van gehuil, gekrijs, gepaniek, gebibber en gestotter.

Ik probeerde het meisje te sussen: komt wel goed lieverd, kijk, daar is mama al, daar zijn je broertjes, alles komt goed, ze zijn uit het water, komt goed meisje. Maar daar werd het gehuil niet minder van. Natuurlijk niet. De vrouw die uit het water was gehaald, een meisje nog, was inmiddels bij de peuter aangekomen. De blonde vrouw zei: de baby’s worden heel snel koud, ze moeten nú naar binnen. Ineens bleken alle omstanders in de buurt te wonen, maar de blonde vrouw besliste dat het studentenhuis hier pal om de hoek de beste plek was om het verkleumde drietal op te vangen. Ik trok mijn sjaal af, misschien hadden de baby’s hier wat aan? Natuurlijk niet, de kordate vrouw had de kinderen al uit de wagen getild en droeg ze nu op een drafje richting het studentenhuis.

Het kletsnatte meisje deed haar verhaal hyperventilerend aan de telefoon, ‘Ik. wilde. Zoë. Roepen. En. ik. keek. om. en. ineens. Zag. Ik. in. Het. Water. en . ja. Iedereen. Is veilig. We. Gaan. Nu. Nummer. 31. Ja. Nee. Prinsen. Straat.’ Klapper klapper, bibber bibber.

‘Gaat het wel goed met haar?’ vroeg een voorbijgangster, ‘Ze is helemaal nat.’ ‘Ja hoor, ze gaan nu naar binnen. Zijn ze veilig en droog.’ sprak ik als ware ik aangewezen als woordvoerder van deze specifieke gebeurtenis, met deze specifieke vrouw als publiek. Ik zag aan haar dat dit onvoldoende informatie was, zij wilde natuurlijk het naadje van de kous weten. Maar dan had ze aan mij de verkeerde, want om nou in dit soort noodgevallen de hele buurt bij te praten, daar was ik niet van. Liever bleef ik om het groepje mensen heen dralen dat wél iets deed om de situatie te verbeteren, in de hoop dat mijn aanwezigheid een bepaalde geruststelling teweegbracht. Wie loopt er nu weg als er iets heel ergs aan de hand is?

Inmiddels waren de baby’s en de oppas naar binnen gebracht, bij nummer 31. Zoë stond nog steeds buiten met het fietsje tussen haar beentjes geklemd. Ze was aan de hand meegenomen door de in shocktoestand verkerende oppas, maar die had haar kennelijk vergeten mee naar binnen te nemen. Want zo gaan die dingen op dit soort momenten nou eenmaal. Ik wilde naar haar toeschieten, maar een jongen die hier blijkbaar woonde tilde haar al op en droeg haar met fietsje en al naar binnen. Een andere student stond bij de kinderwagen te kijken.

‘Misschien is het goed om de wagen even naar binnen te tillen’, zei ik, mij vaag herinnerend dat Bugaboo Donkeys op Marktplaats een fortuin opleveren. ‘Oké’, zei de student, ‘maar misschien moeten we dan eerst het water eruit gieten.’ Hij hield de wagen op zijn kop, grijsbruin water stroomde in straaltjes de stoep op. ‘Weet je’, zei ik, ‘als je op die witte knoppen drukt kun je die bakjes er wel uit halen.’ Hij volgde mijn instructies op en hees de twee zitjes naar binnen. ‘Dank je wel’, mompelde hij, vanuit de deuropening. Het frame, met de kapotte duwstang, bleef staan. ‘Alsjeblieft’, zei ik, en ik wist niet waarvoor.

Terug op mijn werkplek bleek ik mijn broodje helemaal te hebben fijngeknepen. De pesto was mijn mouw ingelopen, ik trilde over mijn hele lichaam. Het komt goed, komt goed, bezwoer ik mezelf. De baby’s zijn maar heel kort in het water geweest en zaten goddank stevig vastgegespt.

Maar die avond dacht ik aan Zoë, in de wetenschap dat eerste herinneringen meestal rond je derde levensjaar ontstaan. En ik dacht aan de oppas, die hopelijk over een tijdje weer welkom was in dit gezin.

Dagmar Holtman

Auteur van de Flexwerkplek, copywriter op een thuiswerkplek

https://dagmarholtman.nl
Vorige
Vorige

Lees nu ons zomernummer

Volgende
Volgende

Maar de zwemkleding moest uit